Kennisdag over Zoet en Zout

Op 5 oktober organiseerde de Kenniscommunity Zuidwestelijke Delta haar jaarlijkse Kennisdag in het Topshuis in Vrouwenpolder. Het thema was Zoet en Zout. 140 onderzoekers, beleidsmakers, bestuurders en ondernemers bogen zich over uiteenlopende onderwerpen als verzilting, het tekort aan zoet water, de invloed van de klimaatverandering, de zoute kwel, technologische oplossingen, zoutresistente en zilte teelten. Het was een informatieve, inspirerende en leerzame dag.

Dagvoorzitter Louise van der Heijden opende de Kennisdag met een kort interview met Kenniscommunity-lid Gerben Dekker. De Kenniscommunity Zuidwestelijke Delta is opgericht om, zoals de naam al aangeeft, kennis te delen onder de negen leden van de groep en van elkaar te weten wat er speelt in de Zuidwestelijke Delta. Gerben benadrukte dat vooral de gebiedsgerichte aanpak een krachtig middel is waarbij mensen vanuit verschillende disciplines met elkaar in gesprek gaan. De jaarlijkse Kennisdag plaatst een specifiek onderwerp centraal en deelt kennis en de actuele onderzoeksresultaten in een brede kring van onderzoekers, beleidsmakers, ondernemers en andere belanghebbenden. Het thema Zoet en Zout sprong er volgens Gerben als vanzelf uit. Er is al een sterke kennisbasis, het is actueel en wordt alleen maar relevanter. Het is niet of/of maar beide. Ook landelijk spelen zoet en zout een rol in veel disciplines.

Simon Brasser, coördinator Deltaprogramma Zuidwestelijke Delta gaf op verzoek van Louise een kort overzicht van de positie van de Kenniscommunity binnen het Programma Zuidwestelijke Delta en andere samenwerkingsverbanden. Simon: ‘Er gebeurde zoveel binnen het gebiedsprogramma dat een extra impuls in de vorm van gerichte kennisuitwisseling wenselijk was. Kennis moet vindbaar en toepasbaar zijn. De Kenniscommunity bestaat sinds 2018 en focust zich nu ook op de lange termijn, zowel op het gebied van zoetwaterbeschikbaarheid als waterveiligheid.’ Inmiddels zijn contacten gelegd met het Delta Climate Center om te zien of zij bij de Kenniscommunity kunnen aanhaken. Simon ging kort in op de hink (tot 2030), stap (tot 2050), sprong (na 2100) die weergeven hoe de Zuidwestelijke Delta werkt aan de ambitie om de eerste delta ter wereld te zijn die in 2050 voorbereid is op de gevolgen van klimaatverandering. Waarbij telkens goed nagedacht moet worden over de consequenties in de toekomst van de keuzes die we nu maken. Met het aantrekken van kenniscoördinator Arno Nolte wordt de beschikbare kennis verder gebundeld.

Daarna volgden drie keynotes door Gualbert Oude Essink, onderzoeker bij Deltares en hoofddocent aan de Universiteit van Utrecht, Jitske van Popering-Verkerk, onderzoeker bij GovernEUR Erasmus Universiteit Rotterdam en Ties Rijcken, innovator en publicist voor waterveiligheid en waternatuur.

Na de lunch volgden twee rondes met break-out sessies. De deelnemers konden elke ronde kiezen uit drie presentaties. Ook hier kwam het thema Zoet en Zout in de volle breedte terug.

Louise van der Heijden rondde de dag af door Gerben Dekker te vragen of de dag aan zijn verwachtingen had voldaan. Hij was vooral blij met alle nieuwe inzichten. Nu is het zaak om die kennis toe te passen. Zelf was Gerben geïnspireerd door Ties Rijcken die eerder aangaf dat kaartmateriaal veelal ontbreekt bij plannen. Juist die helpen bij kennisdeling en de gesprekken. Vanzelfsprekend werden alle sprekers, organisatoren en aanwezigen bedankt. Tijdens de borrel werd volop nagepraat!

De partijen die gezamenlijk de Kenniscommunity Zuidwestelijke Delta vormen zijn: Rijkswaterstaat, Ministerie van LNV, Zeeuwse Milieufederatie (ZMf), Deltares, Wageningen Marine Research, Staatsbosbeheer, NIOZ, HZ University of Applied Sciences en Delta Platform.

Zoet grondwater in Zuidwestelijke Delta: Een schat onder druk

Gualbert Oude Essink, onderzoeker bij Deltares en hoofddocent aan de Universiteit van Utrecht, gaf in sneltreinvaart een college over de ontwikkeling van zoet- en zoutgrondwater in de Zuidwestelijke Delta en de beschikbaarheid en verbruik van zoetgrondwater nu en in de toekomst.

Zoetwater, governance en interbestuurlijk vertrouwen

Jitske van Popering-Verkerk, onderzoeker bij GovernEUR Erasmus Universiteit Rotterdam en de tweede gastspreker, benadrukte het belang van samenwerking tussen overheden en agrariërs voor de zoetwaterbeschikbaarheid, ondanks dat agrariërs zelf verantwoordelijk zijn voor de beschikbaarheid van zoetgrondwater op hun akkers. De crux ligt in het interbestuurlijk vertrouwen. Zoet water is immers in ieders belang.

Eerst de analyse, dan het verhaal!

Zaten de toehoorders bij Jitske op het puntje van hun stoel, bij innovator en publicist over waterveiligheid en waternatuur Ties Rijcken, de laatste gastspreker, was dat niet anders. Hij testte zijn publiek of ze hem volgden in zijn visie dat de analyse altijd vooraf dient te gaan aan het verhaal en storytelling. Daarbij nam hij onder meer de water en bodem sturende gebiedsgerichte aanpak van de rijksoverheid onder de loep.

 

Zoet-zout in relatie tot ecologie

Het samenkomen van zoet en zout water in de Rijn-, Maas- en Scheldemonding zorgt voor een unieke dynamiek die een enorme verscheidenheid aan habitats creëert. Dit leidt tot een hoge biodiversiteit en maakt het gebied een belangrijk knooppunt voor onder andere migrerende diersoorten.

De aanleg van dammen en dijken, al dan niet met doorlaten, leidde tot velerlei typen aan gradiënten van zoet via brak naar zout water. De natuur heeft zich door de tijd aangepast aan deze gradiënten. De natuurwaarden van het gebied zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van de aanwezigheid van deze gradiënten. Zo ontstonden er in het duingebied en op de voormalige oevers, slikken en platen in het Veerse Meer en het Grevelingenmeer, gradiënten van zoete vegetatie op de hoger gelegen delen, die afhankelijk zijn van de aanwezigheid van een zoetwaterbel, naar de lagergelegen delen waar zouttolerante vegetatie goed kan gedijen.

Ook voor de kenmerkende natuur van de binnendijks gelegen inlagen maar ook andere natuurgebieden is de aanwezigheid van zoute kwel essentieel. Voor de buitendijkse onderwaternatuur leiden de zoet-zout overgangen niet alleen tot gradiënten in soortensamenstelling maar bieden ze ook meerwaarde voor soorten die afhankelijk zijn van deze overgangszones als migratie-, foerageer- of leefgebied.

Het leven in zout of zoet water stelt grote eisen aan de fysiologie van organismen. In zoetwater moet het opgenomen water worden uitgescheiden in de vorm van urine en zorgen organismen ervoor dat ze voldoende zouten opnemen. In zeewater is de fysiologie van de organismen er juist op gericht om water vast te houden en de overmaat aan zout uit te scheiden. Soorten die zijn aangepast om te leven in zoetwater kunnen daarom slecht tegen zeewater en omgekeerd. Specifieke brakwatersoorten daarentegen doen het juist goed in stressvolle situaties met lage en/of wisselende zoutgehalten maar zullen het op termijn niet redden in zoet- of zeewater. Hoewel de diversiteit er over het algemeen laag is, leiden brakwaterzones wel tot een toename van de algemene diversiteit in de Deltagebieden.

Tijdens deze sessie is het belang van zoet en zout water voor de natuur vanuit verschillende invalshoeken benaderd. Marijn Tangelder van Rijkswaterstaat ging in op het belang van zoet-zout overgangen in de Zuidwestelijke Delta voor de onderwaternatuur. Ze stond daarbij specifiek stil bij de kansen van het herstel van verbindingen tussen de verschillende bekkens. Zo hebben zoet-zout verbindingen een belangrijke bijdrage aan de productiviteit wat doorvertaalt naar de hogere trofische niveaus binnen het voedselweb. De overgangen leiden tot meer diversiteit in habitats en daarmee tot meer soorten. Tenslotte hebben de overgangen een belangrijke kraam- en kinderkamerfunctie en zijn ze van belang voor vismigratie.

Bas Kers van Rijkswaterstaat richtte zich op het belang van de brakke vegetatie in de Zuidwestelijke Delta. Bas heeft zeer veel ervaring met het uitvoeren van vegetatiekarteringen. Voor verschillende wateren in de Zuidwestelijke Delta gaf hij aan wat de specifieke natuurwaarden zijn en welke problemen er spelen met de specifieke vegetatietypen. Via de volgende links is meer informatie na te lezen:

Sprekers: Sander Terlouw (Staatsbosbeheer), Jeroen Wijsman (Wageningen Marine Research), Marijn Tangelder (Rijkswaterstaat), Bas Kers (Rijkswaterstaat)

Presentaties

Zoet-zout en watertechnologie

Er is een toenemende druk op de zoetwatervoorraden in Deltaregio’s. Enerzijds door toenemende vraag van industrie, energievoorziening, landbouw, natuur, drinkwater. Anderzijds omdat door langdurige droge periodes de beschikbaarheid afneemt en er meer zoutindringing plaatsvindt.

Via drie bijdragen gingen de sprekers in deze break-out sessie in op de rol die watertechnologie speelt bij de productie van waterstof voor energietoepassingen. Daarnaast waren er bijdragen over mogelijkheden van watertechnologie om afvalwater uit rioolwaterzuiveringsinstallaties te zuiveren of brak/zout water te ontzilten. En om het vervolgens te gebruiken in de voedselproductie.

Allereerst nam Jan Arends de deelnemers mee in het platform CAPTURE. Onderzoekers en bedrijven werken hierin samen aan onder andere het thema ‘Water fit for use’.  Hij legde uit dat voor de productie van 1 kg waterstof in de praktijk minimaal 10–23 liter water nodig is. Jan schetste vervolgens dat als we willen overgaan naar grootschalige waterstofproductie om te voorzien in onze energievoorziening, er dan aanzienlijke hoeveelheden geschikt water nodig zijn. En dat het nodig is om goed te analyseren welke waterbronnen we daar in onze Deltaregio voor willen inzetten.

In de tweede bijdrage vertelde Bart Letterie, onderzoeker Watertechnologie bij HZ University of Applied Sciences wat de (voorlopige) uitkomsten waren van een uitgebreid onderzoek naar de mogelijkheden om gezuiverd afvalwater in te zetten voor de landbouw. In dit project ‘EffluentFit4Food’ zijn wetgeving en analyses van aanwezige stoffen in het afvalwater voor en na inzet van verschillende zuiveringstechnieken onderzocht. Ook werden er proeven met irrigatie met behandeld en onbehandeld effluent op verschillende gewassen uitgevoerd. Een van de uitkomsten was dat het mogelijk is om met ozon en andere technieken grote verwijderingspercentages voor verschillende stoffen te bereiken. De analyse van de gewassen moet nog gebeuren. De deelnemers benadrukten het belang om ook naar de stoffen die in de bodem achterblijven te kijken.

In de laatste bijdrage ging Hans Cappon, lector Watertechnologie bij HZ University of Applied Sciences in op ontzilting. Hij schetste welke ontziltingtechnieken wereldwijd worden ingezet: verdamping, omgekeerde osmose, electrodialyse en ionenwisselaars. Vervolgens maakte Hans de stap naar de mogelijke toepassing van ontzilting in de Zuidwestelijke Delta. En specifiek daarin de kansen om brak water te ontzilten voor gebruik als irrigatiewater in de fruitteelt en akkerbouw. Belangrijke randvoorwaarden daarbij zijn: toegang tot elektriciteit, opslagmogelijkheden en mogelijkheden om concentraat (brijn) af te voeren. Op basis van veldproeven met ontziltingtechnieken en economische berekeningen werd geconcludeerd dat ontzilting duurder is dan de prijs die we nu betalen voor drinkwater. De reactie vanuit het publiek was dat dit mogelijk in de toekomst wel eens anders zou kunnen zijn.

Sprekers: Jan Arends (CAPTURE), Bart Letterie (Onderzoeker Watertechnologie bij HZ University of Applied Sciences), Hans Cappon (lector Watertechnologie bij HZ University of Applied Sciences)

Presentaties

Leren van de fieldlabs Zoet Water: Naar een klimaatrobuust watersysteem voor Schouwen-Duiveland

In het project fieldlabs Zoet Water werken landeigenaren, landgebruikers, het waterschap en andere overheden op Schouwen-Duiveland aan een gezamenlijke aanpak voor een verbeterd en vernieuwend watersysteem. Het doel is te komen tot een klimaatrobuust watersysteem voor een vitaal landelijk gebied.

In deze interactieve sessie stond het fieldlab Burghsluis in de schijnwerpers. De twee andere zoetwaterfieldlabs liggen tussen Brouwershaven-Zonnemaire en bij Dijkwater. Het project maakt deel uit van de Broedplaats Zoetwater Schouwen-Duiveland, het samenwerkingsverband tussen gemeente Schouwen-Duiveland, provincie Zeeland, waterschap Scheldestromen en ZLTO/ASD.

Peter van Veelen schetste de verandering in de neerslag door de klimaatverandering. Langere periodes van droogte worden afgewisseld met intensieve regenbuien. We zijn in Nederland vooral goed in het afvoeren van water. Er is behoefte aan een betere balans tussen het afvoeren en vasthouden. Het landschap van Schouwen-Duiveland is door de ruilverkaveling in de tweede helft van de vorige eeuw sterk veranderd. Er kwamen grote percelen met lange afwateringsvaarten. Zo ook bij Burghsluis. De zoute kweldruk vanuit de Oosterschelde maakt de hoofdvaart zout en onbruikbaar voor beregening. Het zoete kwelwater uit de duinen, waar ook een grote zoetwaterbel ligt, komt in die hoofdvaart terecht. Het streven is om de kleinere afwatering zo zoet mogelijk te houden. Boeren kunnen mogelijk anders draineren. Ook kan het peilgebied anders opgedeeld worden, dit vraagt extra inspanning van het waterschap. Een andere optie is om het watergangenbeheer in overleg af te stemmen. De investeringen van extra stuwen zijn niet heel hoog. Er is vooral maatwerk nodig.

Jitske van Popering-Verkerk presenteerde vervolgens het interactieve deel. De deelnemers werd gevraagd stelling te nemen door links, rechts of op de lijn in het midden van de zaal te staan.

Stelling 1: Naar een landschap als spons: moeten we water vasthouden of wateroverlast voorkomen? Het gros van de deelnemers staat in het vak ‘water vasthouden om zo droogte te voorkomen’. Ook op de streep staan veel mensen. Het feit is dat waterschade groter is dan droogte. Bij te veel water is de plant gelijk dood, bij droogte zijn nog oplossingen mogelijk. Sponswerking is cruciaal voor de bodem, maar beter een aantal kleine sponsjes in plaats van één grote.

Stelling 2: Gebiedsgericht samenwerking: de grote landschappelijke transitie vraagt om een sterke regie van de overheid en integrale gebiedsaanpak. Of juist om ruimte voor bottom-up initiatieven.
Hier is geen uitgesproken meerderheid. Een aantal deelnemers vindt de regie belangrijk omdat de opgaven complex zijn en een integrale visie nodig is. Maar als je het gebied kent, kun je snel stappen zetten. Er wordt veel bepaald vanachter een bureau, niet uit de praktijk.

Stelling 3: Beleid en regelgeving, die moeten zich richten op beheerbaarheid, betaalbaarheid en het beperken van risico’s. Of ze moeten vernieuwing en initiatief zoveel mogelijk ruimte geven.
Ook bij deze stelling waren de meningen verdeeld. De conclusie van de deelnemers was dat het belangrijk is om deze stelling op gebiedsniveau te brengen zodat je niet op je eigen organisatie blijft zitten. Het behoud van de verschillende perspectieven is belangrijk.

Peter van Veelen sloot de sessie af met de aanbeveling om initiatieven vooral lokaal te houden en niet te abstract. Je loopt vanzelfsprekend tegen zaken aan, maar uiteindelijk werkt iedereen aan hetzelfde doel en dus kom je verder.

Sprekers: Peter van Veelen (Living Lab Schouwen-Duiveland), Jitske van Popering-Verkerk (GovernEUR Erasmus Universiteit Rotterdam) met bijdrage van Martijn van Kalmthout (Waterschap Scheldestromen)

Presentaties

Zoet-zout in oppervlaktewateren en beheer

Tijdens de break-out sessie ‘zoet-zout in oppervlaktewateren en beheer’ leidde Meinard Tiessen van Deltares een geïnteresseerde en actieve groep door drie gevarieerde presentaties.

Wouter Kranenburg, werkzaam bij Deltares en TU Delft vertelde over hoe zout water zich door de Kier in de Haringvlietsluizen verspreidt in het Haringvliet. Wouter vertelde met passie voor fysica over de lessen uit monitoring en modellering. Zout dat zich verzamelt in de diepe geulen, kan bij wind uit het oosten opmengen en zich tegen de windrichting in naar het oosten verspreiden. Dergelijke kennis over het zoutgedrag is van belang voor operationeel beheer.

Arnoud Goosen van Rijkswaterstaat Zee en Delta liet zien hoe dat operationeel beheer voor het Volkerak-Zoommeer ingericht wordt als de innovatieve zoet-zout scheiding (IZZS) van de Krammersluizen in gebruik genomen wordt. Rijkswaterstaat gaat dan aanvullend sturen op de hoeveelheid zout en water door en het energieverbruik van de Krammersluizen. Een beslissingsondersteunend systeem is in ontwikkeling om in de lerend-implementeren fase in te zetten.

Tom O’Mahoney van Deltares sloot de break-out sessie af met zijn verhaal over verzilting op de middellange en lange termijn. Als voorbeeld noemde hij de aanname dat zoute kwel naar het Volkerak-Zoommeer op korte termijn terecht is, maar op lange termijn niet houdbaar is als door zeespiegelstijging de zoute kwel en/of de doorspoelbehoefte toeneemt. Het is dan van belang om de zoet-zout kennis van grondwater, kunstwerken (schut- en spuisluizen) en oppervlaktewater nog veel meer te combineren dan we nu doen.

Tussen sprekers en zaal ontstond een interessante kennisuitwisseling, waarbij ideeën gegeven werden over inrichting van sluizen en watersystemen en over de maakbaarheid en stuurbaarheid van effecten, zoals vismisgratie. Duidelijk werd dat er al veel kennis is en dat sommige ideeën ofwel jaren geleden ofwel in het buitenland ook al eens uitgezocht zijn. Een kennisdag waardig!

Sprekers: Wouter Kranenburg (Deltares en TU Delft), Arnoud Goosen (Rijkswaterstaat Zee en Delta), Tom O’Mahoney (Deltares)

Presentaties

Zoet-zout in de ondergrond

Verzilting is een proces dat onder invloed van klimaatverandering toeneemt en breed wordt gezien als een probleem voor met name de Zeeuwse landbouw. Die zorg is begrijpelijk en terecht, maar verdient tegelijk nuancering. Met gericht (grond)waterbeheer is de zoetwatersituatie hoopvoller dan nu vaak wordt geschetst. Met deze woorden doken de deelnemers– met de sessie ‘zoet-zout in de ondergrond’ – letterlijk en figuurlijk de diepte in.

Vincent Klap van Provincie Zeeland trapte de sessie af met een stevige opening: “Verzilting: het monster in de bek gekeken”. Aan de hand van een foto van een tropisch eiland met palmbomen nam Vincent de deelnemers mee in de verklaring waarom in een zout milieu toch zoetwater beschikbaar kan zijn. Dit heeft alles te maken met de hoogte van het maaiveld en de mate waarin het maaiveld intact is en het neerslagoverschot (verspreid over een langere periode). Van het tropisch eiland naar de Zeeuwse afvoergebieden. Uit de analyse van twee afvoergebieden blijkt dat niet de maaiveldhoogte of de drooglegging de kwelstroom te bepalen, maar dat de doorlatendheid de bepalende factor is. Vincent concludeert dat, zolang het maaiveld boven zeeniveau ligt en intact is, verzilting geen issue is. Als het maaiveld beneden zeeniveau ligt en doorsneden is met sloten, dan is de doorlatendheid van de ondergrond essentieel voor de mate van kwel.

Teun van Dooren van KWR Water nam de deelnemers mee naar Kruiningen waar – in het kader van het project DrainStore – een praktijkproef bij Maatschap Meulwaeter is uitgevoerd. Deze praktijkproef onderzoekt de mogelijkheden voor het vergroten van zoetwaterbeschikbaarheid voor irrigatie door koppeling tussen peilgestuurde drainage en ondergrondse waterberging. Het doel is om de zoete grondwatervoorraden onder dikke kleilagen te benutten voor subirrigatie van akkerbouwpercelen zonder extra verzilting te veroorzaken, door met overtollig hemelwater de zoete grondwatervoorraad te conserveren. De resultaten van de evaluatie van deze praktijkproef zijn veelbelovend om de techniek verder op te schalen. Echter, het is nadrukkelijk ook maatwerk en locatie specifiek.

Sprekers: Vincent Klap (Provincie Zeeland), Teun van Dooren (KWR Water)

Presentaties

Zout water en voedsel

Deze sessie werd in drie delen gepresenteerd. Met als gemeenschappelijke factor de mogelijkheden en beperkingen van het kweken van voedsel in zout water. Bij elke presentatie kwam een ander gebied van de Zuidwestelijke Delta aan de orde.

Jouke Heringa presenteerde de resultaten van het project ZEEMOS, een van de projecten van Living Lab Schouwen-Duiveland. Hij nam de deelnemers mee in de huidige situatie van aquacultuur (mosselen, creuses, platte oesters en zeewieren) in de Oosterschelde, Grevelingen en het Veerse Meer. Momenteel is zeewier een hype, de toepassingen zijn ook velerlei. Er is in de Deltawateren echter weinig productieruimte. Een oplossing kan co-cultivatie van bijvoorbeeld suikerwier met hangcultuurmosselen zijn. Project ZEEMOS onderzocht deze co-cultivatie op drie locaties, de Mattenhaven, het Veerse Meer en de Schelphoek. De conclusies na drie jaar zijn dat suikerwier tot 33% beter groeit in de buurt van hangcultuurmosselen en dat er hogere lichtintensiteiten tussen de mosselen zijn gevonden. De hoeveelheden nutriënten zijn variabel en seizoensafhankelijk. Er zijn ook nog onduidelijkheden, zoals de invloed van zeewierkweek op de mosselen. En er liggen uitdagingen: voldoende uitgangsmateriaal, de arbeidsintensiviteit en de markt; de koelcellen liggen nog vol. Jouke vroeg ook aandacht voor de onlangs verschenen uitgave van het magazine Waterlandbouw dat geheel in het teken staat van de kansen en keerzijden van natte teelten.

Gabriëlle Verbeeke ging in haar presentatie in op het project Kustlaboratorium in Waterdunen als voorbeeld van meervoudig ruimtegebruik. Het project omvat een proeftuin voor zilte teelten van 30 hectare waarbij natte landbouw wordt ingepast in het landschap. Een van de drie onderzoeksgebieden betrof schelpdieronderzoek. Veel van dit nieuwe gebied is nog onbekend, zoals de omgevingsfactoren. Zo bleek de oestergeul door sedimentatie niet geschikt te zijn voor de bodemkweek van de platte oester. De off-bottomkweek van creuses is wel succesvol. Binnen een jaar zijn de oesters rijp voor consumptie. Van belang voor de groei en vorm is om tijdig en regelmatig de dichtheid van het oesterbroed en de halfwas oesters te managen. Overigens ligt er ook potentie om magere oesters op te vetten, met name van maart tot juli. Momenteel wordt gewerkt aan een (tijdelijke) productiestatus toewijzing. Die is van belang voor de voedselveiligheid. Verbeeke kon dan ook niet vertellen of de smaak van deze oesters ander is; ze had deze vanwege de voedselveiligheid nog niet geproefd.

Hubrecht Janse zocht naar meer rendement voor zijn akkerbouwbedrijf aan de zuidkust van het Veerse Meer. Hij koos voor binnendijkse aquacultuur op laaggelegen, vernatte en verzilte akkers (en voor recreatie). Behalve aardappelen, suikerbieten, granen en uien teelt hij tegenwoordig ook zeegroenten op twee locaties. Die zeegroenten, vooral zeekraal maar ook zeebanaan en lamsoor, vermarkt hij onder de naam Zeeuws Zilt. Hij heeft sinds 2006 een aantal belangrijke teeltlessen geleerd: voor de teelt van zoute planten is de beschikbaarheid van zoet water nog belangrijker dan voor zoete planten. Je kunt ook te veel zout water hebben. In de natuur trekt het water namelijk weg op de schorren, binnendijks zet je in feite zout op zout. En alle planten kiemen in zoet water, ook zilte planten. De afzetvolumes buiten Zeeland zijn nog relatief klein. Het is een nicheproduct met veel tussenhandel dat veel concurrentie kent uit ander landen. Nieuwe producten, bijvoorbeeld zeekraalextract als ingrediënt voor een medicijn, maar ook seizoensverlenging door rasverbetering en teeltmaatregelen moeten de afzet bevorderen.

Sprekers: Jouke Heringa (HZ University of Applied Sciences), Gabriëlle Verbeeke (HZ University of Applied Sciences), Hubrecht Janse (agrariër Zeeuws Zilt).

Presentaties

Meer informatie

Heb je vragen of opmerkingen over de platformbijeenkomst Kenniscommunity Zuidwestelijke Delta? Stuur dan een e-mail naar secretariaat@zwdelta.nl